Blog :

De informatieplicht over bodemgesteldheid binnen UAV-GC contracten

Opdrachtgevers en opdrachtnemers in de bouw en de GWW (grond-, water- en wegenbouw) hebben twee sets standaard algemene voorwaarden opgesteld. De Uniforme Administratieve Voorwaarden (UAV 2012) en de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor Geïntegreerde Contractvormen (UAV-GC 2005). De voorwaarden zijn een combinatie van inkoop- en leveringsvoorwaarden en moeten expliciet van toepassing worden verklaard op aanneemovereenkomsten. De UAV 2012 worden toegepast in situaties waarbij sprake is van traditioneel opdrachtgever- en opdrachtnemerschap. Bij geïntegreerde contractvormen trekt een opdrachtnemer meer taken en verantwoordelijkheden naar zich toe. Het meest bekende voorbeeld is de bouwvorm Design & Construct. Hierbij neemt de opdrachtnemer naast de uitvoering ook (een deel van) het ontwerp voor zijn rekening. Het opdrachtnemerschap kan binnen UAV-GC echter ook zover strekken dat ook het meerjarige onderhoud en de financiering voor rekening van de opdrachtnemer komen, bijvoorbeeld het DBFMO-contract voor de bouw van de Westlandse gemeentehuizen.

Een opdrachtnemer onder de UAV-GC voorwaarden heeft dus meer verantwoordelijkheden op zijn bordje. Maar hoe ver reikt die verantwoordelijkheid als het draait om informatie over de bodemgesteldheid?

Een informatieplicht van de opdrachtgever is in de jurisprudentie over UAV-GC contracten nog niet vaak aangenomen. In een zaak die werd gebracht voor de Raad van Arbitrage voor de Bouw (4 augustus 2017, 35.630, BR 2018/8, m.nt. Haverkort) draaide het om de vraag hoe ver de informatieplicht van de opdrachtgever reikt ten aanzien van de geotechnische bodemgesteldheid. De opdrachtgever had enkele sonderingsgegevens verstrekt in een Nota van Inlichtingen met de toelichting dat gegadigden aanvullend onderzoek mochten uitvoeren. Water afsluitende lagen mochten echter niet geperforeerd worden en buiten de geplande ontgravingen diende geboord te worden. Een andere belemmering was dat nog niet alle gronden in eigendom waren bij de opdrachtgever. De uiteindelijke opdrachtnemer schreef in zonder nader bodemonderzoek te hebben uitgevoerd. Tijdens de uitvoering kwam een slechte bodemgesteldheid naar voren. De opdrachtnemer moest aanzienlijke meerkosten maken om het werk te kunnen realiseren en vorderde deze bij zijn opdrachtgever.

De arbiters oordeelde dat de opdrachtgever zijn informatieplicht niet had geschonden omdat het weliswaar summiere, maar correcte informatie omtrent de bodemgesteldheid had aangeleverd. Wat meewoog is dat de opdrachtnemer tijdens de aanbestedingsprocedure niet heeft geklaagd over de beperkte mogelijkheden van relevant bodemonderzoek en zoals vereist ‘onvoorwaardelijk’ had ingeschreven. De arbiters oordeelden dat binnen de UAV-GC contractvorm de ontwerpverantwoordelijkheid en de afstemming van het ontwerp op de geotechnische gesteldheid van de bodem ligt bij de opdrachtnemer. De vordering werd afgewezen.

Heeft u vragen over de toepassing van UAV-contracten of de afhandeling van vorderingen omtrent meerkosten? Neem dan contact op met Jeroen Bouwman van Taurus Advocaten.

Bodem artikel grondgesteldheid (002)

Het peilmoment bij een handhavingsverzoek

Een belanghebbende kan bij de gemeente een verzoek tot handhaving indienen. Bijvoorbeeld omdat de buurman een flinke uitbouw zonder vergunning bouwt of de buurvrouw in strijd met het bestemmingsplan een kattenopvang met 60 katten exploiteert in haar appartement. Voor veel bouwactiviteiten is een omgevingsvergunning van de gemeente vereist en het gebruik van gronden bijvoorbeeld als woning, bedrijf of kattenopvang moet zijn toegestaan op basis van het ter plaatse geldende bestemmingplan (in te zien via ruimtelijkeplannen.nl). Bij een geconstateerd strijdig gebruik, of geconstateerde bouwactiviteit zonder vergunning, kunt u als belanghebbende de gemeente verzoeken tot handhaving over te gaan. De gemeente kan dit verzoek na enig onderzoek vervolgens toekennen of afwijzen. Bent u het met een toekenning of afwijzing niet eens? Dan kunt u vervolgens bezwaar aantekenen bij de onafhankelijke bezwaarschriftencommissie.

Tijdens een reguliere bezwaar- en beroepsprocedure binnen het bestuursrecht is op grond van artikel 7.11 lid 1 Awb het uitgangspunt, dat er een heroverweging van het genomen besluit plaatsvindt naar de nieuwste, laatste stand van zaken. Als er in de periode tussen het originele besluit en de beslissing op bezwaar iets is gewijzigd in de regelgeving of aan de feitelijke situatie, dienen die ontwikkelingen te worden meegenomen in de toetsing. De toetsing naar de laatste stand van zaken heet een toetsing ex nunc. Het peilmoment is dus de situatie zoals deze is op het moment van het besluit op bezwaar door de gemeente, of de uitspraak in beroep van de rechtbank.

Dit geldt echter niet in handhavingszaken. Bij de af- of toewijzing van een handhavingsverzoek dient de redelijkheid van dat besluit getoetst te worden aan de situatie zoals die was op het moment dat het originele besluit werd genomen om te gaan handhaven of om daarvan af te zien. Deze vorm van toetsing heet ex tunc. Veranderingen in de feitelijke situatie of in de regelgeving die zich hebben voorgedaan in de periode tussen het originele besluit en de heroverweging worden in de bezwaar- of beroepsfase niet meegenomen.

De reden hiervoor is dat ex nunc-toetsing de berekenende overtreder een (on)redelijk voordeel zou kunnen opleveren (ECLI:NL:RVS:2016:3388). Door in bezwaar te gaan kan de overtreder de onrechtmatige situatie enige tijd ongestraft voortzetten en vlak voor de herbeoordeling ongedaan maken waardoor het bezwaarschrift ex nunc gegrond verklaard moeten worden. Dit zou de overtreder een (on)behoorlijk uitstel van executie opleveren.

In de situatie dat een overtreder zijn overtreding inmiddels heeft gestaakt zorgt een ex tunc toetsing er daarnaast voor dat een handhavingsbesluit dat er mede toe strekt de overtreding beëindigd te houden (dus naar de toekomst toe) overeind blijft (ECLI:NL:RBLIM:2017:11430).

Heeft u vragen over de procedure bij en de kansen van een handhavingsverzoek? Neem dan contact op met mr. J. (Jeanin) Bouwman-Treffers  van Taurus Advocaten.

Toetsingsmoment foto bij artikel Ben nieuwsbrief

Succesvol bezwaar door derde tegen van rechtswege verleende vergunning, kan dat?

Het komt wel eens voor dat een vergunning van rechtswege wordt verleend omdat een gemeente termijnen onbenut laat verstrijken waardoor niet tijdig is beslist op de aanvraag en op die aanvraag is de reguliere procedure van toepassing. Er heeft in dat geval geen inhoudelijke beoordeling plaatsgevonden van de aanvraag. In de provincie Limburg is een vergunning van rechtswege verleend voor het in afwijking van het bestemmingsplan huisvesten van 375 arbeidsmigranten  in recreatiewoningen voor een periode van 10 jaar. Tegen deze vergunningen hebben derde-belanghebbende, omwonenden, bezwaar ingesteld, waardoor de werking van de vergunning van rechtswege is opgeschort totdat op het bezwaar is beslist. Kan dat?

Op grond van artikel 6.1, vierde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wordt de werking van een van rechtswege verleende vergunning opgeschort totdat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt, op dit bezwaar is beslist. De vergunninghouder kan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzoeken de opschorting op te heffen.

De vergunninghouder heeft een voorlopige voorziening aanhangig gemaakt bij de rechtbank om te trachten de opheffing van de opschorting te bewerkstelligen. Een opheffing zal in de regel alleen maar plaatsvinden bij een van rechtswege verleende vergunning als hieraan geen onherstelbare gevolgen zijn verbonden, dan wel dat er voldoende aanleiding is om te veronderstellen dat de beslissing in bezwaar in stand zal blijven.

De rechter overweegt dat het in het systeem van vergunningverlening van rechtswege niet past om in bezwaar alsnog aan formele en procedurele eisen, zoals de bepalingen van het Besluit Omgevingsrecht en bijvoorbeeld milieuregelgeving , te toetsen, omdat vergunningverlening van rechtswege vrijwel altijd onrechtmatig zou zijn. Daarmee zou voorbij gegaan worden aan het doel van de  van rechtswege verlening van de vergunning. Kortom, het lijkt er dus sterk op dat er geen inhoudelijke toetsing meer plaats kan vinden in de bezwaarschriftprocedure.

Echter, de voorzieningenrechter overweegt hier wel nadrukkelijk bij dat er wel ruimte is om in bezwaar te toetsen aan artikel 2.12 eerste lid (aanhef en onder a ten 2) van de Wabo en met name aan de vraag of de van rechtswege vergunde activiteit in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. In de onderhavige kwestie was het geval dat de Afdeling reeds eerder naar het bestemmingsplan had gekeken en daarover, in een voorlopige voorziening heeft overwogen, dat er maximaal 300 arbeidsmigranten mogen worden gehuisvest. Tegen deze achtergrond acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat de van rechtswege verleende vergunning voor het huisvesten van 375 arbeidsmigranten niet ongewijzigd de bezwaarprocedure zal doorstaan en komt tot de slotsom dat de opschortende werking niet opgeheven zal worden.

ECLI:NL:RBLIM:2018:1803

Voor al uw vragen op het gebied van bestuursrecht/omgevingsrecht kunt u terecht bij Taurus Advocaten en kunt u contact opnemen met Jeanin Bouwman-Treffers. Wij staan u met passie en overtuiging bij.